Niederländisch
Detailübersetzungen für marmeren (Niederländisch) ins Deutsch
marmeren:
-
marmeren
Konjugationen für marmeren:
o.t.t.
- marmer
- marmert
- marmert
- marmeren
- marmeren
- marmeren
o.v.t.
- marmerde
- marmerde
- marmerde
- marmerden
- marmerden
- marmerden
v.t.t.
- heb gemarmerd
- hebt gemarmerd
- heeft gemarmerd
- hebben gemarmerd
- hebben gemarmerd
- hebben gemarmerd
v.v.t.
- had gemarmerd
- had gemarmerd
- had gemarmerd
- hadden gemarmerd
- hadden gemarmerd
- hadden gemarmerd
o.t.t.t.
- zal marmeren
- zult marmeren
- zal marmeren
- zullen marmeren
- zullen marmeren
- zullen marmeren
o.v.t.t.
- zou marmeren
- zou marmeren
- zou marmeren
- zouden marmeren
- zouden marmeren
- zouden marmeren
diversen
- marmer!
- marmert!
- gemarmerd
- marmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für marmeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
marmorieren | marmeren |