Niederländisch
Detailübersetzungen für lunch (Niederländisch) ins Deutsch
lunch:
-
de lunch (koffiemaaltijd)
-
de lunch (lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schaftuur; schafttijd)
-
de lunch
Übersetzung Matrix für lunch:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Arbeitspause | lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur | etenstijd; lunchuur; onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing; werkpauze |
Frühstück | koffiemaaltijd; lunch | ontbijt |
Lunch | lunch | |
Mittagessen | koffiemaaltijd; lunch | lunchpakket; twaalfuurtje |
Mittagspause | lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; schafttijd; schaftuur | etenstijd; lunchtijd; lunchuur; onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing |
Verwandte Wörter für "lunch":
Wiktionary Übersetzungen für lunch:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lunch | → Mittagessen | ↔ dinner — midday meal |
• lunch | → Lunch; Mittagessen | ↔ lunch — meal around midday |
• lunch | → Diner; Mittagessen | ↔ déjeuner — FR|fr Repas de midi. |
lunch form of lunchen:
-
lunchen
Konjugationen für lunchen:
o.t.t.
- lunch
- luncht
- luncht
- lunchen
- lunchen
- lunchen
o.v.t.
- lunchte
- lunchte
- lunchte
- lunchten
- lunchten
- lunchten
v.t.t.
- heb geluncht
- hebt geluncht
- heeft geluncht
- hebben geluncht
- hebben geluncht
- hebben geluncht
v.v.t.
- had geluncht
- had geluncht
- had geluncht
- hadden geluncht
- hadden geluncht
- hadden geluncht
o.t.t.t.
- zal lunchen
- zult lunchen
- zal lunchen
- zullen lunchen
- zullen lunchen
- zullen lunchen
o.v.t.t.
- zou lunchen
- zou lunchen
- zou lunchen
- zouden lunchen
- zouden lunchen
- zouden lunchen
diversen
- lunch!
- luncht!
- geluncht
- lunchend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für lunchen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
essen | lunchen | bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen |
lunchen | lunchen |