Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. kruisigen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kruisig (Niederländisch) ins Deutsch

kruisigen:

kruisigen Verb (kruisig, kruisigt, kruisigde, kruisigden, gekruisigd)

  1. kruisigen
    kreuzigen
    • kreuzigen Verb (kreuzige, kreuzigst, kreuzigt, kreuzigte, kreuzigtet, gekreuzigt)

Konjugationen für kruisigen:

o.t.t.
  1. kruisig
  2. kruisigt
  3. kruisigt
  4. kruisigen
  5. kruisigen
  6. kruisigen
o.v.t.
  1. kruisigde
  2. kruisigde
  3. kruisigde
  4. kruisigden
  5. kruisigden
  6. kruisigden
v.t.t.
  1. heb gekruisigd
  2. hebt gekruisigd
  3. heeft gekruisigd
  4. hebben gekruisigd
  5. hebben gekruisigd
  6. hebben gekruisigd
v.v.t.
  1. had gekruisigd
  2. had gekruisigd
  3. had gekruisigd
  4. hadden gekruisigd
  5. hadden gekruisigd
  6. hadden gekruisigd
o.t.t.t.
  1. zal kruisigen
  2. zult kruisigen
  3. zal kruisigen
  4. zullen kruisigen
  5. zullen kruisigen
  6. zullen kruisigen
o.v.t.t.
  1. zou kruisigen
  2. zou kruisigen
  3. zou kruisigen
  4. zouden kruisigen
  5. zouden kruisigen
  6. zouden kruisigen
en verder
  1. ben gekruisigd
  2. bent gekruisigd
  3. is gekruisigd
  4. zijn gekruisigd
  5. zijn gekruisigd
  6. zijn gekruisigd
diversen
  1. kruisig!
  2. kruisigt!
  3. gekruisigd
  4. kruisigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kruisigen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kreuzigen kruisigen opkruisen; oplaveren

Wiktionary Übersetzungen für kruisigen:

kruisigen
verb
  1. een vorm van executeren: aan het kruis hangen tot de dood erop volgt

Cross Translation:
FromToVia
kruisigen kreuzigen crucify — to execute a person by nailing to a crucifix