Niederländisch
Detailübersetzungen für koulijden (Niederländisch) ins Deutsch
koulijden:
-
koulijden (klappertanden; bibberen; kleumen)
Konjugationen für koulijden:
o.t.t.
- lijd kou
- lijdt kou
- lijdt kou
- lijden kou
- lijden kou
- lijden kou
o.v.t.
- leed kou
- leed kou
- leed kou
- leden kou
- leden kou
- leden kou
v.t.t.
- heb kou geleden
- hebt kou geleden
- heeft kou geleden
- hebben kou geleden
- hebben kou geleden
- hebben kou geleden
v.v.t.
- had kou geleden
- had kou geleden
- had kou geleden
- hadden kou geleden
- hadden kou geleden
- hadden kou geleden
o.t.t.t.
- zal koulijden
- zult koulijden
- zal koulijden
- zullen koulijden
- zullen koulijden
- zullen koulijden
o.v.t.t.
- zou koulijden
- zou koulijden
- zou koulijden
- zouden koulijden
- zouden koulijden
- zouden koulijden
diversen
- lijd kou!
- lijdt kou!
- kou geleden
- koulijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für koulijden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beben | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | beven; bibberen; heen en weer bewegen; rillen; schudden; sidderen; trillen |
frieren | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | invriezen; laten bevriezen; vriezen |
frösteln | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | beven; bibberen; rillen |
schaudern | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | door afgrijzen bevangen worden; griezelen; gruwelen; gruwen; ijzen; verstijven |
schlottern | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | |
schnattern | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | babbelen; kakelen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwetteren; lullen; ratelen; snateren; zeveren; zwammen; zwetsen |
zittern | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden | beven; bibberen; rillen; sidderen; trillen; vibreren; zinderen |
zähneklappern | bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden |