Niederländisch
Detailübersetzungen für investeren (Niederländisch) ins Deutsch
investeren:
-
investeren (beleggen)
Konjugationen für investeren:
o.t.t.
- investeer
- investeert
- investeert
- investeren
- investeren
- investeren
o.v.t.
- investeerde
- investeerde
- investeerde
- investeerden
- investeerden
- investeerden
v.t.t.
- heb geïnvesteerd
- hebt geïnvesteerd
- heeft geïnvesteerd
- hebben geïnvesteerd
- hebben geïnvesteerd
- hebben geïnvesteerd
v.v.t.
- had geïnvesteerd
- had geïnvesteerd
- had geïnvesteerd
- hadden geïnvesteerd
- hadden geïnvesteerd
- hadden geïnvesteerd
o.t.t.t.
- zal investeren
- zult investeren
- zal investeren
- zullen investeren
- zullen investeren
- zullen investeren
o.v.t.t.
- zou investeren
- zou investeren
- zou investeren
- zouden investeren
- zouden investeren
- zouden investeren
en verder
- is geïnvesteerd
diversen
- investeer!
- investeert!
- geïnvesteerd
- investerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für investeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anlegen | beleggen; investeren | aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanmeren; aantrekken; afmeren; bevestigen; debarkeren; installeren; landen; meren; monteren en aansluiten; neerkomen; ontschepen; op de grond komen; plaatsen; terechtkomen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren |
investieren | beleggen; investeren | ergens geld aan uitgeven |
investierenin | beleggen; investeren |