Niederländisch
Detailübersetzungen für intomen (Niederländisch) ins Deutsch
intomen:
-
intomen (beteugelen; beheersen)
beherrschen; zügeln; unterdrücken; in Zucht halten; dämpfen; bändigen-
unterdrücken Verb (unterdrücke, unterdrückst, unterdrückt, unterdrückte, unterdrücktet, unterdrückt)
-
in Zucht halten Verb
-
intomen (beheersen; bedwingen; beteugelen; matigen; bedaren)
Konjugationen für intomen:
o.t.t.
- toom in
- toomt in
- toomt in
- tomen in
- tomen in
- tomen in
o.v.t.
- toomde in
- toomde in
- toomde in
- toomden in
- toomden in
- toomden in
v.t.t.
- heb ingetoomd
- hebt ingetoomd
- heeft ingetoomd
- hebben ingetoomd
- hebben ingetoomd
- hebben ingetoomd
v.v.t.
- had ingetoomd
- had ingetoomd
- had ingetoomd
- hadden ingetoomd
- hadden ingetoomd
- hadden ingetoomd
o.t.t.t.
- zal intomen
- zult intomen
- zal intomen
- zullen intomen
- zullen intomen
- zullen intomen
o.v.t.t.
- zou intomen
- zou intomen
- zou intomen
- zouden intomen
- zouden intomen
- zouden intomen
en verder
- ben ingetoomd
- bent ingetoomd
- is ingetoomd
- zijn ingetoomd
- zijn ingetoomd
- zijn ingetoomd
diversen
- toom in!
- toomt in!
- ingetoomd
- intomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze