Niederländisch
Detailübersetzungen für ineengrijpen (Niederländisch) ins Deutsch
ineengrijpen:
-
ineengrijpen (in elkaar grijpen)
verweben; einflechten; einweben; ineinandergreifen; ineinanderschließen-
ineinandergreifen Verb (greife ineinander, greifst ineinander, greift ineinander, griff ineinander, grifft ineinander, ineinandergegriffen)
-
ineinanderschließen Verb (schließe ineinander, schließt ineinander, schloß ineinander, schloßt ineinander, ineinandergeschlossen)
Konjugationen für ineengrijpen:
o.t.t.
- grijp ineen
- grijpt ineen
- grijpt ineen
- grijpen ineen
- grijpen ineen
- grijpen ineen
o.v.t.
- greep ineen
- greep ineen
- greep ineen
- grepen ineen
- grepen ineen
- grepen ineen
v.t.t.
- heb ineengegrepen
- hebt ineengegrepen
- heeft ineengegrepen
- hebben ineengegrepen
- hebben ineengegrepen
- hebben ineengegrepen
v.v.t.
- had ineengegrepen
- had ineengegrepen
- had ineengegrepen
- hadden ineengegrepen
- hadden ineengegrepen
- hadden ineengegrepen
o.t.t.t.
- zal ineengrijpen
- zult ineengrijpen
- zal ineengrijpen
- zullen ineengrijpen
- zullen ineengrijpen
- zullen ineengrijpen
o.v.t.t.
- zou ineengrijpen
- zou ineengrijpen
- zou ineengrijpen
- zouden ineengrijpen
- zouden ineengrijpen
- zouden ineengrijpen
diversen
- grijp ineen!
- grijpt ineen!
- ineengegrepen
- ineengrijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ineengrijpen:
Computerübersetzung von Drittern: