Niederländisch
Detailübersetzungen für inbranden (Niederländisch) ins Deutsch
inbranden:
-
inbranden (brandmerken; branden; markeren; van stigma's voorzien)
markieren; kennzeichnen; einbrennen; stigmatisieren; brandmarken-
kennzeichnen Verb (kennzeichne, kennzeichnst, kennzeichnt, kennzeichnte, kennzeichntet, gekennzeichnet)
-
stigmatisieren Verb (stigmatisiere, stigmatisierst, stigmatisiert, stigmatisierte, stigmatisiertet, stigmatisiert)
-
inbranden
Konjugationen für inbranden:
o.t.t.
- brand in
- brandt in
- brandt in
- branden in
- branden in
- branden in
o.v.t.
- brandde in
- brandde in
- brandde in
- brandden in
- brandden in
- brandden in
v.t.t.
- heb ingebrand
- hebt ingebrand
- heeft ingebrand
- hebben ingebrand
- hebben ingebrand
- hebben ingebrand
v.v.t.
- had ingebrand
- had ingebrand
- had ingebrand
- hadden ingebrand
- hadden ingebrand
- hadden ingebrand
o.t.t.t.
- zal inbranden
- zult inbranden
- zal inbranden
- zullen inbranden
- zullen inbranden
- zullen inbranden
o.v.t.t.
- zou inbranden
- zou inbranden
- zou inbranden
- zouden inbranden
- zouden inbranden
- zouden inbranden
en verder
- is ingebrand
diversen
- brand in!
- brandt in!
- ingebrand
- inbrandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inbranden:
Wiktionary Übersetzungen für inbranden:
inbranden
verb
-
met een brandijzer merken
- inbranden → einbrennen