Niederländisch
Detailübersetzungen für in werking zijn (Niederländisch) ins Deutsch
in werking zijn:
in werking zijn Verb (ben in werking, bent in werking, is in werking, was in werking, waren in werking, in werking geweest)
-
in werking zijn (aanstaan)
Konjugationen für in werking zijn:
o.t.t.
- ben in werking
- bent in werking
- is in werking
- zijn in werking
- zijn in werking
- zijn in werking
o.v.t.
- was in werking
- was in werking
- was in werking
- waren in werking
- waren in werking
- waren in werking
v.t.t.
- ben in werking geweest
- bent in werking geweest
- is in werking geweest
- zijn in werking geweest
- zijn in werking geweest
- zijn in werking geweest
v.v.t.
- was in werking geweest
- was in werking geweest
- was in werking geweest
- waren in werking geweest
- waren in werking geweest
- waren in werking geweest
o.t.t.t.
- zal in werking zijn
- zult in werking zijn
- zal in werking zijn
- zullen in werking zijn
- zullen in werking zijn
- zullen in werking zijn
o.v.t.t.
- zou in werking zijn
- zou in werking zijn
- zou in werking zijn
- zouden in werking zijn
- zouden in werking zijn
- zouden in werking zijn
en verder
- in werking weze
- in werking zijdt
- in werking is
- in werking wezen
- in werking wezen
- in werking wezen
diversen
- wees in werking!
- weest in werking!
- in werking geweest
- in werking zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für in werking zijn:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gefallen | aanstaan; in werking zijn | aangenaam aandoen; aanstaan; behagen; believen; bevallen; blij maken; conveniëren; deugen; gelieven; geschikt zijn; goeddoen; goeddunken; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; in verrukking brengen; passen; passend zijn; plezieren; prettig vinden; uitkomen; verblijden; verheugd; verrukken |
in Wirkung sein | aanstaan; in werking zijn | |
passen | aanstaan; in werking zijn | aanstaan; aftellen; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; correct zijn; deugen; geld afpassen; gelegen komen; geschikt zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen; passen; passend zijn; prettig vinden; schikken; uitkomen |
schmecken | aanstaan; in werking zijn | conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; proeven; smaken; uitkomen |