Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- getrouwd:
- trouwen:
-
Wiktionary:
- getrouwd → verheiratet
- getrouwd → verheiratet
- trouwen → heiraten
- trouwen → zum Mann nehmen, heiraten, ehelichen, zur Frau nehmen, verheiraten, trauen
Niederländisch
Detailübersetzungen für getrouwd (Niederländisch) ins Deutsch
getrouwd:
-
getrouwd (gehuwd)
verheiratet-
verheiratet Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für getrouwd:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
verheiratet | gehuwd; getrouwd |
Synonyms for "getrouwd":
Verwandte Definitionen für "getrouwd":
Wiktionary Übersetzungen für getrouwd:
getrouwd
Cross Translation:
verb
-
voltooid deelwoord van trouwen
- getrouwd → verheiratet
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• getrouwd | → verheiratet | ↔ married — In a state of marriage; having a wife or a husband |
getrouwd form of trouwen:
-
trouwen (in het huwelijk treden; zich in de echt verbinden; huwen)
heiraten; sich verheiraten; in den Ehestand treten; sich vermählen-
sich verheiraten Verb (verheirate mich, verheiratest dich, verheiratet sich, verheiratete sich, verheiratetet euch, sich verheiratet)
-
sich vermählen Verb (vermähle mich, vermählst dich, vermählt sich, vermählte sich, vermähltet euch, sich vermählt)
Konjugationen für trouwen:
o.t.t.
- trouw
- trouwt
- trouwt
- trouwen
- trouwen
- trouwen
o.v.t.
- trouwde
- trouwde
- trouwde
- trouwden
- trouwden
- trouwden
v.t.t.
- ben getrouwd
- bent getrouwd
- is getrouwd
- zijn getrouwd
- zijn getrouwd
- zijn getrouwd
v.v.t.
- was getrouwd
- was getrouwd
- was getrouwd
- waren getrouwd
- waren getrouwd
- waren getrouwd
o.t.t.t.
- zal trouwen
- zult trouwen
- zal trouwen
- zullen trouwen
- zullen trouwen
- zullen trouwen
o.v.t.t.
- zou trouwen
- zou trouwen
- zou trouwen
- zouden trouwen
- zouden trouwen
- zouden trouwen
diversen
- trouw!
- trouwt!
- getrouwd
- trouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für trouwen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
heiraten | huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden | |
in den Ehestand treten | huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden | |
sich verheiraten | huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden | |
sich vermählen | huwen; in het huwelijk treden; trouwen; zich in de echt verbinden |
Verwandte Wörter für "trouwen":
Synonyms for "trouwen":
Antonyme für "trouwen":
Verwandte Definitionen für "trouwen":
Wiktionary Übersetzungen für trouwen:
trouwen
Cross Translation:
verb
-
het aangaan van een officiële verplichting tussen twee personen om voor elkaar te zorgen
- trouwen → heiraten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trouwen | → zum Mann nehmen; heiraten; ehelichen; zur Frau nehmen | ↔ espouse — become married to |
• trouwen | → verheiraten; heiraten | ↔ marry — to take a husband or wife |
• trouwen | → heiraten | ↔ marry — to be joined in marriage |
• trouwen | → verheiraten | ↔ marry — to unite in wedlock |
• trouwen | → heiraten; trauen; ehelichen | ↔ marier — Unir un homme et une femme (sens général) |