Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gedut:
  2. dutten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gedut (Niederländisch) ins Deutsch

gedut:

gedut [znw.] Nomen

  1. gedut (dutten)
    Dösen; Nickerchen; Schläfchen

Übersetzung Matrix für gedut:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Dösen dutten; gedut doezelen; dommelen; gedachteloos zijn; gedoezel; gedommel; gesoes; gesuf; soezen; suffen
Nickerchen dutten; gedut dommel; dutje; hazenslaap; hazenslaapje; middagdutje; middagslaapje; siësta; soes; tukje; uiltje
Schläfchen dutten; gedut dutje; middagdutje; middagslaapje; siësta; tukje; uiltje

gedut form of dutten:

dutten [het ~] Nomen

  1. het dutten (gedut)
    Dösen; Nickerchen; Schläfchen

dutten Verb (dut, dutte, dutten, gedut)

  1. dutten (een dutje doen)
    schlummern; dösen; einNickerchenmachen
  2. dutten (dommelen; sluimeren; doezelen; soezen)
    dösen; ein Nickerchen machen
    • dösen Verb (döse, döst, döste, döstet, gedöst)
    • ein Nickerchen machen Verb (mache ein Nickerchen, machst ein Nickerchen, macht ein Nickerchen, machte ein Nickerchen, machtet ein Nickerchen, ein Nickerchen gemacht)

Konjugationen für dutten:

o.t.t.
  1. dut
  2. dut
  3. dut
  4. dutten
  5. dutten
  6. dutten
o.v.t.
  1. dutte
  2. dutte
  3. dutte
  4. dutten
  5. dutten
  6. dutten
v.t.t.
  1. heb gedut
  2. hebt gedut
  3. heeft gedut
  4. hebben gedut
  5. hebben gedut
  6. hebben gedut
v.v.t.
  1. had gedut
  2. had gedut
  3. had gedut
  4. hadden gedut
  5. hadden gedut
  6. hadden gedut
o.t.t.t.
  1. zal dutten
  2. zult dutten
  3. zal dutten
  4. zullen dutten
  5. zullen dutten
  6. zullen dutten
o.v.t.t.
  1. zou dutten
  2. zou dutten
  3. zou dutten
  4. zouden dutten
  5. zouden dutten
  6. zouden dutten
diversen
  1. dut!
  2. dut!
  3. gedut
  4. duttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für dutten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Dösen dutten; gedut doezelen; dommelen; gedachteloos zijn; gedoezel; gedommel; gesoes; gesuf; soezen; suffen
Nickerchen dutten; gedut dommel; dutje; hazenslaap; hazenslaapje; middagdutje; middagslaapje; siësta; soes; tukje; uiltje
Schläfchen dutten; gedut dutje; middagdutje; middagslaapje; siësta; tukje; uiltje
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
dösen doezelen; dommelen; dutten; een dutje doen; sluimeren; soezen gedachteloos zijn; sluimeren; suffen; verborgen aanwezig zijn
ein Nickerchen machen doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen sluimeren; verborgen aanwezig zijn
einNickerchenmachen dutten; een dutje doen gedachteloos zijn; suffen
schlummern dutten; een dutje doen gedachteloos zijn; kruipen; maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; sluipen; suffen; verborgen aanwezig zijn

Wiktionary Übersetzungen für dutten:

dutten
verb
  1. (umgangssprachlich) schlafen