Niederländisch
Detailübersetzungen für geducht (Niederländisch) ins Deutsch
geducht:
-
geducht (in hoge mate)
fett; ungeheuer; großartig; energisch; schwer; stark; scharf; gewaltig; mächtig; enorm; herrschaftlich; kolossal; formidabel; schwerverdaulich-
fett Adjektiv
-
ungeheuer Adjektiv
-
großartig Adjektiv
-
energisch Adjektiv
-
schwer Adjektiv
-
stark Adjektiv
-
scharf Adjektiv
-
gewaltig Adjektiv
-
mächtig Adjektiv
-
enorm Adjektiv
-
herrschaftlich Adjektiv
-
kolossal Adjektiv
-
formidabel Adjektiv
-
schwerverdaulich Adjektiv
-
-
geducht (vervaarlijk; angstwekkend; vreeswekkend)
furchterregend; beängstigend; Angst einjagend-
furchterregend Adjektiv
-
beängstigend Adjektiv
-
Angst einjagend Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für geducht:
Verwandte Wörter für "geducht":
duchten:
-
duchten
Konjugationen für duchten:
o.t.t.
- ducht
- ducht
- ducht
- duchten
- duchten
- duchten
o.v.t.
- duchtte
- duchtte
- duchtte
- duchtten
- duchtten
- duchtten
v.t.t.
- heb geducht
- hebt geducht
- heeft geducht
- hebben geducht
- hebben geducht
- hebben geducht
v.v.t.
- had geducht
- had geducht
- had geducht
- hadden geducht
- hadden geducht
- hadden geducht
o.t.t.t.
- zal duchten
- zult duchten
- zal duchten
- zullen duchten
- zullen duchten
- zullen duchten
o.v.t.t.
- zou duchten
- zou duchten
- zou duchten
- zouden duchten
- zouden duchten
- zouden duchten
diversen
- ducht!
- ducht!
- geducht
- duchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für duchten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
befürchten | duchten | terugschrikken voor |
fürchten | duchten | bang zijn; schrikken; terugschrikken voor; vrees koesteren; vrezen |