Niederländisch
Detailübersetzungen für frequenteren (Niederländisch) ins Deutsch
frequenteren:
-
frequenteren
frequentieren; häufig besuchen; häufig aufsuchen-
frequentieren Verb (frequentiere, frequentierst, frequentiert, frequentierte, frequentiertet, frequentiert)
-
häufig besuchen Verb
-
häufig aufsuchen Verb
-
Konjugationen für frequenteren:
o.t.t.
- frequenteer
- frequenteert
- frequenteert
- frequenteren
- frequenteren
- frequenteren
o.v.t.
- frequenteerde
- frequenteerde
- frequenteerde
- frequenteerden
- frequenteerden
- frequenteerden
v.t.t.
- heb gefrequenteerd
- hebt gefrequenteerd
- heeft gefrequenteerd
- hebben gefrequenteerd
- hebben gefrequenteerd
- hebben gefrequenteerd
v.v.t.
- had gefrequenteerd
- had gefrequenteerd
- had gefrequenteerd
- hadden gefrequenteerd
- hadden gefrequenteerd
- hadden gefrequenteerd
o.t.t.t.
- zal frequenteren
- zult frequenteren
- zal frequenteren
- zullen frequenteren
- zullen frequenteren
- zullen frequenteren
o.v.t.t.
- zou frequenteren
- zou frequenteren
- zou frequenteren
- zouden frequenteren
- zouden frequenteren
- zouden frequenteren
diversen
- frequenteer!
- frequenteert!
- gefrequenteerd
- frequenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für frequenteren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
frequentieren | frequenteren | |
häufig aufsuchen | frequenteren | |
häufig besuchen | frequenteren |