Niederländisch
Detailübersetzungen für eggen (Niederländisch) ins Deutsch
eggen:
-
eggen (met een eg bewerken)
Konjugationen für eggen:
o.t.t.
- eg
- egt
- egt
- eggen
- eggen
- eggen
o.v.t.
- egde
- egde
- egde
- egden
- egden
- egden
v.t.t.
- heb geëgd
- hebt geëgd
- heeft geëgd
- hebben geëgd
- hebben geëgd
- hebben geëgd
v.v.t.
- had geëgd
- had geëgd
- had geëgd
- hadden geëgd
- hadden geëgd
- hadden geëgd
o.t.t.t.
- zal eggen
- zult eggen
- zal eggen
- zullen eggen
- zullen eggen
- zullen eggen
o.v.t.t.
- zou eggen
- zou eggen
- zou eggen
- zouden eggen
- zouden eggen
- zouden eggen
en verder
- is geëgd
- zijn geëgd
diversen
- eg!
- egt!
- geëgd
- eggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für eggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
eggen | eggen; met een eg bewerken |