Niederländisch
Detailübersetzungen für drentelen (Niederländisch) ins Deutsch
drentelen:
Konjugationen für drentelen:
o.t.t.
- drentel
- drentelt
- drentelt
- drentelen
- drentelen
- drentelen
o.v.t.
- drentelde
- drentelde
- drentelde
- drentelden
- drentelden
- drentelden
v.t.t.
- heb gedrenteld
- hebt gedrenteld
- heeft gedrenteld
- hebben gedrenteld
- hebben gedrenteld
- hebben gedrenteld
v.v.t.
- had gedrenteld
- had gedrenteld
- had gedrenteld
- hadden gedrenteld
- hadden gedrenteld
- hadden gedrenteld
o.t.t.t.
- zal drentelen
- zult drentelen
- zal drentelen
- zullen drentelen
- zullen drentelen
- zullen drentelen
o.v.t.t.
- zou drentelen
- zou drentelen
- zou drentelen
- zouden drentelen
- zouden drentelen
- zouden drentelen
diversen
- drentel!
- drentelt!
- gedrenteld
- drentelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze