Niederländisch
Detailübersetzungen für dichtklappen (Niederländisch) ins Deutsch
dichtklappen:
-
dichtklappen
zusammenklappen-
zusammenklappen Verb (klappe zusammen, klappst zusammen, klappt zusammen, klappte zusammen, klapptet zusammen, zusammengeklappt)
-
Konjugationen für dichtklappen:
o.t.t.
- klap dicht
- klapt dicht
- klapt dicht
- klappen dicht
- klappen dicht
- klappen dicht
o.v.t.
- klapte dicht
- klapte dicht
- klapte dicht
- klapten dicht
- klapten dicht
- klapten dicht
v.t.t.
- heb dichtgeklapt
- hebt dichtgeklapt
- heeft dichtgeklapt
- hebben dichtgeklapt
- hebben dichtgeklapt
- hebben dichtgeklapt
v.v.t.
- had dichtgeklapt
- had dichtgeklapt
- had dichtgeklapt
- hadden dichtgeklapt
- hadden dichtgeklapt
- hadden dichtgeklapt
o.t.t.t.
- zal dichtklappen
- zult dichtklappen
- zal dichtklappen
- zullen dichtklappen
- zullen dichtklappen
- zullen dichtklappen
o.v.t.t.
- zou dichtklappen
- zou dichtklappen
- zou dichtklappen
- zouden dichtklappen
- zouden dichtklappen
- zouden dichtklappen
en verder
- ben dichtgeklapt
- bent dichtgeklapt
- is dichtgeklapt
- zijn dichtgeklapt
- zijn dichtgeklapt
- zijn dichtgeklapt
diversen
- klap dicht!
- klapt dicht!
- dichtgeklapt
- dichtklappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für dichtklappen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
zusammenklappen | dichtklappen | dubbel vouwen |
Wiktionary Übersetzungen für dichtklappen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dichtklappen | → schließen; zumachen | ↔ shut — to close |