Niederländisch

Detailübersetzungen für demonstreren (Niederländisch) ins Deutsch

demonstreren:

demonstreren Verb (demonstreer, demonstreert, demonstreerde, demonstreerden, gedemonstreerd)

  1. demonstreren (betogen)
    demonstrieren; behaupten; feststellen; konstatieren; aufstellen; annehmen; eineKundgebunghalten; eineKundgebungabhalten
    • demonstrieren Verb (demonstriere, demonstrierst, demonstriert, demonstrierte, demonstriertet, demonstriert)
    • behaupten Verb (behaupte, behauptest, behauptet, behauptete, behauptetet, behauptet)
    • feststellen Verb (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
    • konstatieren Verb (konstatiere, konstatierst, konstatiert, konstatierte, konstatiertet, konstatiert)
    • aufstellen Verb (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • annehmen Verb (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
  2. demonstreren (aanschouwelijk maken; veraanschouwelijken)
    veranschaulichen; anschaulich machen; eineKundgebunghalten; eineKundgebungabhalten

Konjugationen für demonstreren:

o.t.t.
  1. demonstreer
  2. demonstreert
  3. demonstreert
  4. demonstreren
  5. demonstreren
  6. demonstreren
o.v.t.
  1. demonstreerde
  2. demonstreerde
  3. demonstreerde
  4. demonstreerden
  5. demonstreerden
  6. demonstreerden
v.t.t.
  1. heb gedemonstreerd
  2. hebt gedemonstreerd
  3. heeft gedemonstreerd
  4. hebben gedemonstreerd
  5. hebben gedemonstreerd
  6. hebben gedemonstreerd
v.v.t.
  1. had gedemonstreerd
  2. had gedemonstreerd
  3. had gedemonstreerd
  4. hadden gedemonstreerd
  5. hadden gedemonstreerd
  6. hadden gedemonstreerd
o.t.t.t.
  1. zal demonstreren
  2. zult demonstreren
  3. zal demonstreren
  4. zullen demonstreren
  5. zullen demonstreren
  6. zullen demonstreren
o.v.t.t.
  1. zou demonstreren
  2. zou demonstreren
  3. zou demonstreren
  4. zouden demonstreren
  5. zouden demonstreren
  6. zouden demonstreren
en verder
  1. is gedemonstreerd
  2. zijn gedemonstreerd
diversen
  1. demonstreer!
  2. demonstreert!
  3. gedemonstreerd
  4. demonstrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für demonstreren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
annehmen betogen; demonstreren aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; cadeau aannemen; geloven; gissen; gissing maken; in ontvangst nemen; krijgen; naar voren brengen; ontvangen; opnemen; opperen; opstrijken; opvangen; poneren; postuleren; raden; stellen; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
anschaulich machen aanschouwelijk maken; demonstreren; veraanschouwelijken
aufstellen betogen; demonstreren arrangeren; bouwen; construeren; consumeren; deponeren; formeren; gebruiken; iets op touw zetten; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken; zetten
behaupten betogen; demonstreren beweren; iemand staande houden; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven
demonstrieren betogen; demonstreren
eineKundgebungabhalten aanschouwelijk maken; betogen; demonstreren; veraanschouwelijken
eineKundgebunghalten aanschouwelijk maken; betogen; demonstreren; veraanschouwelijken
feststellen betogen; demonstreren bekijken; beleven; bemerken; bepalen; bespeuren; checken; constateren; determineren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; nagaan; natrekken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; vaststellen; verifiëren; voelen; waarnemen; zien
konstatieren betogen; demonstreren constateren; vaststellen
veranschaulichen aanschouwelijk maken; demonstreren; veraanschouwelijken

Wiktionary Übersetzungen für demonstreren:


Cross Translation:
FromToVia
demonstreren demonstrieren demonstrate — to display the method of using an object
demonstreren zeigen show — indicate (a fact) to be true