Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. buren:
  2. buur:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für buren (Niederländisch) ins Deutsch

buren:

buren [de ~] Nomen, Plural

  1. de buren (wijkbewoners; omwonenden)
    die Nachbarn; die Umwohnenden

Übersetzung Matrix für buren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Nachbarn buren; omwonenden; wijkbewoners
Umwohnenden buren; omwonenden; wijkbewoners

Verwandte Wörter für "buren":


Wiktionary Übersetzungen für buren:


Cross Translation:
FromToVia
buren Nachbarin; Nachbar neighbour — a person living on adjacent or nearby land

buur:

buur [de ~ (m)] Nomen

  1. de buur
    der Nachbar; die Nachbarin

Übersetzung Matrix für buur:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Nachbar buur buurman; omwonende
Nachbarin buur buurvrouw

Verwandte Wörter für "buur":

  • buren, buurtje, buurtjes

Wiktionary Übersetzungen für buur:

buur
noun
  1. een persoon die in andermans omgeving woont

Cross Translation:
FromToVia
buur Nachbarin; Nachbar neighbour — a person living on adjacent or nearby land