Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. braaf:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für braafst (Niederländisch) ins Deutsch

braaf:

braaf Adjektiv

  1. braaf (zoet; lief; voorbeeldig; deugdzaam)
    brav; vorbildlich; artig; sittsam
  2. braaf (rechtschapen; rechtvaardig; eerlijk; rechtgeaard)

Übersetzung Matrix für braaf:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
- gehoorzaam; lief; zoet
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
artig braaf; deugdzaam; lief; voorbeeldig; zoet deugdzaam; eerzaam; zedig
aufrichtig braaf; eerlijk; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig contemplatief; cru; eerlijk; fair; met open vizier; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk
brav braaf; deugdzaam; lief; voorbeeldig; zoet dapper; decent; eerbaar; fatsoenlijk; heldhaftig; heroïsch; kloek; manierlijk; moedig; netjes; onverschrokken; stout; stoutmoedig; welvoeglijk
rechtschaffen braaf; eerlijk; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; echt; gedegen; in hart en nieren; ongeveinsd; oprecht; rechtgeaard; van goede hoedanigheid
sittsam braaf; deugdzaam; lief; voorbeeldig; zoet braafjes; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; ethisch; fatsoenlijk; gekuist; goed opgevoed; ingetogen; kuis; manierlijk; moralistisch; moreel; net; netjes; rein; schoon; stemmig; vervuld van moralisme; welvoeglijk; zedelijk; zedig
vorbildlich braaf; deugdzaam; lief; voorbeeldig; zoet modelmatig; voorbeeldig

Verwandte Wörter für "braaf":


Synonyms for "braaf":


Antonyme für "braaf":


Verwandte Definitionen für "braaf":

  1. wie zich goed gedraagt, wie doet wat ik zeg1
    • onze hond is altijd braaf1

Wiktionary Übersetzungen für braaf:


Cross Translation:
FromToVia
braaf konform; unverfänglich; gewöhnlich innocuous — inoffensive
braaf brav; tapfer; tüchtig; wacker; beherzt; artig bravecourageux ; vaillant
braaf beherzt; dreist; getrost; mutig; tapfer; brav; tüchtig; wacker; artig vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux.