Niederländisch
Detailübersetzungen für blundert (Niederländisch) ins Deutsch
blunderen:
-
blunderen
glitschen; gleiten; ausrutschen; schlittern; schnitzeren; ausgleiten-
ausrutschen Verb (rutsche aus, rutschst aus, rutscht aus, rutschte aus, rutschtet aus, ausgerutscht)
-
schnitzeren Verb
Konjugationen für blunderen:
o.t.t.
- blunder
- blundert
- blundert
- blunderen
- blunderen
- blunderen
o.v.t.
- blunderde
- blunderde
- blunderde
- blunderden
- blunderden
- blunderden
v.t.t.
- heb geblunderd
- hebt geblunderd
- heeft geblunderd
- hebben geblunderd
- hebben geblunderd
- hebben geblunderd
v.v.t.
- had geblunderd
- had geblunderd
- had geblunderd
- hadden geblunderd
- hadden geblunderd
- hadden geblunderd
o.t.t.t.
- zal blunderen
- zult blunderen
- zal blunderen
- zullen blunderen
- zullen blunderen
- zullen blunderen
o.v.t.t.
- zou blunderen
- zou blunderen
- zou blunderen
- zouden blunderen
- zouden blunderen
- zouden blunderen
diversen
- blunder!
- blundert!
- geblunderd
- blunderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
blunderen (begaan van een blunder)