Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bezoldigd:
  2. bezoldigen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bezoldigd (Niederländisch) ins Deutsch

bezoldigd:

bezoldigd Adjektiv

  1. bezoldigd (loontrekkend)

Übersetzung Matrix für bezoldigd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lohnbeziehend bezoldigd; loontrekkend
verdienend bezoldigd; loontrekkend

bezoldigen:

bezoldigen Verb (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)

  1. bezoldigen (honoreren; belonen; betalen; salariëren)
    bezahlen; honorieren; belohnen; vergüten; besolden; entgelten; auszahlen
    • bezahlen Verb (bezahle, bezahlst, bezahlt, bezahlte, bezahltet, bezahlt)
    • honorieren Verb (honoriere, honorierst, honoriert, honorierte, honoriertet, honoriert)
    • belohnen Verb (belohne, belohnst, belohnt, belohnte, belohntet, belohnt)
    • vergüten Verb (vergüte, vergütest, vergütet, vergütete, vergütetet, vergütet)
    • besolden Verb (besolde, besoldest, besoldet, besoldete, besoldetet, besoldet)
    • entgelten Verb (entgelte, entgeltest, entgeltet, entgeltete, entgeltetet, entgeltet)
    • auszahlen Verb (zahle aus, zahlst aus, zahlt aus, zahlte aus, zahltet aus, ausgezahlt)

Konjugationen für bezoldigen:

o.t.t.
  1. bezoldig
  2. bezoldigt
  3. bezoldigt
  4. bezoldigen
  5. bezoldigen
  6. bezoldigen
o.v.t.
  1. bezoldigde
  2. bezoldigde
  3. bezoldigde
  4. bezoldigden
  5. bezoldigden
  6. bezoldigden
v.t.t.
  1. heb bezoldigd
  2. hebt bezoldigd
  3. heeft bezoldigd
  4. hebben bezoldigd
  5. hebben bezoldigd
  6. hebben bezoldigd
v.v.t.
  1. had bezoldigd
  2. had bezoldigd
  3. had bezoldigd
  4. hadden bezoldigd
  5. hadden bezoldigd
  6. hadden bezoldigd
o.t.t.t.
  1. zal bezoldigen
  2. zult bezoldigen
  3. zal bezoldigen
  4. zullen bezoldigen
  5. zullen bezoldigen
  6. zullen bezoldigen
o.v.t.t.
  1. zou bezoldigen
  2. zou bezoldigen
  3. zou bezoldigen
  4. zouden bezoldigen
  5. zouden bezoldigen
  6. zouden bezoldigen
diversen
  1. bezoldig!
  2. bezoldigt!
  3. bezoldigd
  4. bezoldigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bezoldigen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
auszahlen belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; dokken
belohnen belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; compenseren; dokken; goedmaken; vergoeden
besolden belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; dokken
bezahlen belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; bekopen; betalen; dokken; duur bekopen; zich kwijten
entgelten belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren afrekenen; betalen; boeten; compenseren; dokken; goedmaken; ontgelden; vergoeden
honorieren belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren compenseren; goedmaken; vergoeden
vergüten belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren compenseren; goedmaken; vergoeden

Wiktionary Übersetzungen für bezoldigen:

bezoldigen
verb
  1. salaris geven aan
bezoldigen
verb
  1. (transitiv) jemanden für erbrachte Leistungen bezahlen; veraltet: jemandem den Lohn für etwas zahlen

Cross Translation:
FromToVia
bezoldigen besolden; bescheiden appointerrétribuer par appointements.