Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für bezit (Niederländisch) ins Deutsch
bezit:
Übersetzung Matrix für bezit:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Besitz | activa; baten; bezit; tegoed | bezitting; boedel; eigendom; huisraad; inboedel |
Besitztum | activa; baten; bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have; tegoed | bezitting; boedel; huisraad; inboedel |
Eigentum | activa; baten; bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have; tegoed | bezitting; boedel; huisraad; inboedel |
Ersparnis | activa; baten; bezit; tegoed | bezuiniging; kostenverlaging; spaarcentjes; spaargeld; spaarpenningen; spaartegoed |
Guthaben | activa; baten; bezit; tegoed | banktegoed; spaarcentjes; spaargeld; spaarpenningen |
Habe | activa; baten; bezit; tegoed | boedel; huisraad; inboedel |
Kredit | activa; baten; bezit; tegoed | credit; geldlening; hypotheek; krediet; kredietverlening; lening |
Recht | bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have | bevoegdheid; eigenschap van rechtvaardigheid; gelijk; gerechtigheid; gewoonterecht; recht; rechtvaardigheid |
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Besitz | Eigendom |
Verwandte Wörter für "bezit":
bezit form of bezitten:
-
bezitten (in eigendom hebben; hebben; beschikken over)
Konjugationen für bezitten:
o.t.t.
- bezit
- bezit
- bezit
- bezitten
- bezitten
- bezitten
o.v.t.
- bezat
- bezat
- bezat
- bezaten
- bezaten
- bezaten
v.t.t.
- heb bezeten
- hebt bezeten
- heeft bezeten
- hebben bezeten
- hebben bezeten
- hebben bezeten
v.v.t.
- had bezeten
- had bezeten
- had bezeten
- hadden bezeten
- hadden bezeten
- hadden bezeten
o.t.t.t.
- zal bezitten
- zult bezitten
- zal bezitten
- zullen bezitten
- zullen bezitten
- zullen bezitten
o.v.t.t.
- zou bezitten
- zou bezitten
- zou bezitten
- zouden bezitten
- zouden bezitten
- zouden bezitten
diversen
- bezit!
- bezit!
- bezeten
- bezittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bezitten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
besitzen | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | |
haben | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | |
- | hebben |