Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. bestrijken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bestrijken (Niederländisch) ins Deutsch

bestrijken:

bestrijken Verb (bestrijk, bestrijkt, bestreek, bestreken, bestreken)

  1. bestrijken (tijd in beslag nemen)

Konjugationen für bestrijken:

o.t.t.
  1. bestrijk
  2. bestrijkt
  3. bestrijkt
  4. bestrijken
  5. bestrijken
  6. bestrijken
o.v.t.
  1. bestreek
  2. bestreek
  3. bestreek
  4. bestreken
  5. bestreken
  6. bestreken
v.t.t.
  1. heb bestreken
  2. hebt bestreken
  3. heeft bestreken
  4. hebben bestreken
  5. hebben bestreken
  6. hebben bestreken
v.v.t.
  1. had bestreken
  2. had bestreken
  3. had bestreken
  4. hadden bestreken
  5. hadden bestreken
  6. hadden bestreken
o.t.t.t.
  1. zal bestrijken
  2. zult bestrijken
  3. zal bestrijken
  4. zullen bestrijken
  5. zullen bestrijken
  6. zullen bestrijken
o.v.t.t.
  1. zou bestrijken
  2. zou bestrijken
  3. zou bestrijken
  4. zouden bestrijken
  5. zouden bestrijken
  6. zouden bestrijken
diversen
  1. bestrijk!
  2. bestrijkt!
  3. bestreken
  4. bestrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bestrijken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Zeit beanspruchen bestrijken; tijd in beslag nemen

Wiktionary Übersetzungen für bestrijken:


Cross Translation:
FromToVia
bestrijken auftragen; beschmieren; bestreichen spread — to smear, distribute in a thin layer

Verwandte Übersetzungen für bestrijken