Niederländisch
Detailübersetzungen für beloer (Niederländisch) ins Deutsch
beloeren:
-
beloeren
Konjugationen für beloeren:
o.t.t.
- beloer
- beloert
- beloert
- beloeren
- beloeren
- beloeren
o.v.t.
- beloerde
- beloerde
- beloerde
- beloerden
- beloerden
- beloerden
v.t.t.
- heb beloerd
- hebt beloerd
- heeft beloerd
- hebben beloerd
- hebben beloerd
- hebben beloerd
v.v.t.
- had beloerd
- had beloerd
- had beloerd
- hadden beloerd
- hadden beloerd
- hadden beloerd
o.t.t.t.
- zal beloeren
- zult beloeren
- zal beloeren
- zullen beloeren
- zullen beloeren
- zullen beloeren
o.v.t.t.
- zou beloeren
- zou beloeren
- zou beloeren
- zouden beloeren
- zouden beloeren
- zouden beloeren
diversen
- beloer!
- beloert!
- beloerd
- beloerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für beloeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
belauern | beloeren | begluren; gluren |
heimlich beobachten | beloeren | begluren; gluren |
Computerübersetzung von Drittern: