Niederländisch
Detailübersetzungen für bekvechten (Niederländisch) ins Deutsch
bekvechten:
-
bekvechten (ruzieën; twisten; hakketakken; bakkeleien)
sich streiten; sich sanken-
sich streiten Verb (streite mich, streitest dich, streitet sich, stritt sich, strittet euch, sich gestritten)
-
sich sanken Verb
-
Konjugationen für bekvechten:
o.t.t.
- bekvecht
- bekvecht
- bekvecht
- bekvechten
- bekvechten
- bekvechten
o.v.t.
- bekvechtte
- bekvechtte
- bekvechtte
- bekvechtten
- bekvechtten
- bekvechtten
v.t.t.
- heb gebekvecht
- hebt gebekvecht
- heeft gebekvecht
- hebben gebekvecht
- hebben gebekvecht
- hebben gebekvecht
v.v.t.
- had gebekvecht
- had gebekvecht
- had gebekvecht
- hadden gebekvecht
- hadden gebekvecht
- hadden gebekvecht
o.t.t.t.
- zal bekvechten
- zult bekvechten
- zal bekvechten
- zullen bekvechten
- zullen bekvechten
- zullen bekvechten
o.v.t.t.
- zou bekvechten
- zou bekvechten
- zou bekvechten
- zouden bekvechten
- zouden bekvechten
- zouden bekvechten
diversen
- bekvecht!
- bekvecht!
- gebekvecht
- bekvechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bekvechten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sich sanken | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten | |
sich streiten | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten |