Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. begeven:


Niederländisch

Detailübersetzungen für begeven (Niederländisch) ins Deutsch

begeven:

begeven Verb (begeef, begeeft, begaf, begaven, begeven)

  1. begeven (flippen)

Konjugationen für begeven:

o.t.t.
  1. begeef
  2. begeeft
  3. begeeft
  4. begeven
  5. begeven
  6. begeven
o.v.t.
  1. begaf
  2. begaf
  3. begaf
  4. begaven
  5. begaven
  6. begaven
v.t.t.
  1. heb begeven
  2. hebt begeven
  3. heeft begeven
  4. hebben begeven
  5. hebben begeven
  6. hebben begeven
v.v.t.
  1. had begeven
  2. had begeven
  3. had begeven
  4. hadden begeven
  5. hadden begeven
  6. hadden begeven
o.t.t.t.
  1. zal begeven
  2. zult begeven
  3. zal begeven
  4. zullen begeven
  5. zullen begeven
  6. zullen begeven
o.v.t.t.
  1. zou begeven
  2. zou begeven
  3. zou begeven
  4. zouden begeven
  5. zouden begeven
  6. zouden begeven
diversen
  1. begeef!
  2. begeeft!
  3. begeven
  4. begevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für begeven:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
kaputtgehen begeven; flippen

Verwandte Übersetzungen für begeven