Niederländisch
Detailübersetzungen für bedoezeld (Niederländisch) ins Deutsch
bedoezeld:
-
bedoezeld (groezelig; morsig; smoezelig; viezig)
schmutzig; schlüpfrig; unsauber; schmuddelig; grindig; fleckig; schmutziggrau-
schmutzig Adjektiv
-
schlüpfrig Adjektiv
-
unsauber Adjektiv
-
schmuddelig Adjektiv
-
grindig Adjektiv
-
fleckig Adjektiv
-
schmutziggrau Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für bedoezeld:
bedoezelen:
-
bedoezelen
Konjugationen für bedoezelen:
o.t.t.
- bedoezel
- bedoezelt
- bedoezelt
- bedoezelen
- bedoezelen
- bedoezelen
o.v.t.
- bedoezelde
- bedoezelde
- bedoezelde
- bedoezelden
- bedoezelden
- bedoezelden
v.t.t.
- heb bedoezeld
- hebt bedoezeld
- heeft bedoezeld
- hebben bedoezeld
- hebben bedoezeld
- hebben bedoezeld
v.v.t.
- had bedoezeld
- had bedoezeld
- had bedoezeld
- hadden bedoezeld
- hadden bedoezeld
- hadden bedoezeld
o.t.t.t.
- zal bedoezelen
- zult bedoezelen
- zal bedoezelen
- zullen bedoezelen
- zullen bedoezelen
- zullen bedoezelen
o.v.t.t.
- zou bedoezelen
- zou bedoezelen
- zou bedoezelen
- zouden bedoezelen
- zouden bedoezelen
- zouden bedoezelen
diversen
- bedoezel!
- bedoezelt!
- bedoezeld
- bedoezelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bedoezelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beschmutzen | bedoezelen | afgeven; bevlekken; bevuilen; kladden; knoeien; morsen; smetten; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |