Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. beconcurreren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beconcurreren (Niederländisch) ins Deutsch

beconcurreren:

beconcurreren Verb (beconcurreer, beconcurreert, beconcurreerde, beconcurreerden, beconcurreerd)

  1. beconcurreren (concurreren; wedijveren)
    konkurrieren; wetteifern
    • konkurrieren Verb (konkurriere, konkurrierst, konkurriert, konkurrierte, konkurriertet, konkurriert)
    • wetteifern Verb (wetteifere, wetteiferst, wetteifert, wetteiferte, wetteifertet, gewetteifert)

Konjugationen für beconcurreren:

o.t.t.
  1. beconcurreer
  2. beconcurreert
  3. beconcurreert
  4. beconcurreren
  5. beconcurreren
  6. beconcurreren
o.v.t.
  1. beconcurreerde
  2. beconcurreerde
  3. beconcurreerde
  4. beconcurreerden
  5. beconcurreerden
  6. beconcurreerden
v.t.t.
  1. ben beconcurreerd
  2. bent beconcurreerd
  3. is beconcurreerd
  4. zijn beconcurreerd
  5. zijn beconcurreerd
  6. zijn beconcurreerd
v.v.t.
  1. was beconcurreerd
  2. was beconcurreerd
  3. was beconcurreerd
  4. waren beconcurreerd
  5. waren beconcurreerd
  6. waren beconcurreerd
o.t.t.t.
  1. zal beconcurreren
  2. zult beconcurreren
  3. zal beconcurreren
  4. zullen beconcurreren
  5. zullen beconcurreren
  6. zullen beconcurreren
o.v.t.t.
  1. zou beconcurreren
  2. zou beconcurreren
  3. zou beconcurreren
  4. zouden beconcurreren
  5. zouden beconcurreren
  6. zouden beconcurreren
diversen
  1. beconcurreer!
  2. beconcurreert!
  3. beconcurreerd
  4. beconcurrerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beconcurreren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
konkurrieren beconcurreren; concurreren; wedijveren
wetteifern beconcurreren; concurreren; wedijveren