Niederländisch
Detailübersetzungen für badineren (Niederländisch) ins Deutsch
badineren:
-
badineren
Konjugationen für badineren:
o.t.t.
- badineer
- badineert
- badineert
- badineren
- badineren
- badineren
o.v.t.
- badineerde
- badineerde
- badineerde
- badineerden
- badineerden
- badineerden
v.t.t.
- heb gebadineerd
- hebt gebadineerd
- heeft gebadineerd
- hebben gebadineerd
- hebben gebadineerd
- hebben gebadineerd
v.v.t.
- had gebadineerd
- had gebadineerd
- had gebadineerd
- hadden gebadineerd
- hadden gebadineerd
- hadden gebadineerd
o.t.t.t.
- zal badineren
- zult badineren
- zal badineren
- zullen badineren
- zullen badineren
- zullen badineren
o.v.t.t.
- zou badineren
- zou badineren
- zou badineren
- zouden badineren
- zouden badineren
- zouden badineren
diversen
- badineer!
- badineert!
- gebadineerd
- badinerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für badineren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
scherzen | badineren | dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; ravotten; schertsen; stoeien; streek uithalen; wild rennen; wild spelen; zich uitleven |
spassen | badineren |