Niederländisch
Detailübersetzungen für aftobben (Niederländisch) ins Deutsch
aftobben:
-
aftobben
Konjugationen für aftobben:
o.t.t.
- tob af
- tobt af
- tobt af
- tobben af
- tobben af
- tobben af
o.v.t.
- tobde af
- tobde af
- tobde af
- tobden af
- tobden af
- tobden af
v.t.t.
- heb afgetobd
- hebt afgetobd
- heeft afgetobd
- hebben afgetobd
- hebben afgetobd
- hebben afgetobd
v.v.t.
- had afgetobd
- had afgetobd
- had afgetobd
- hadden afgetobd
- hadden afgetobd
- hadden afgetobd
o.t.t.t.
- zal aftobben
- zult aftobben
- zal aftobben
- zullen aftobben
- zullen aftobben
- zullen aftobben
o.v.t.t.
- zou aftobben
- zou aftobben
- zou aftobben
- zouden aftobben
- zouden aftobben
- zouden aftobben
diversen
- tob af!
- tobt af!
- afgetobd
- aftobbende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aftobben:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sich abmühen | aftobben | aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; flink aanpakken; hard werken; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen |
sich abquälen | aftobben |