Niederländisch
Detailübersetzungen für afstuderen (Niederländisch) ins Deutsch
afstuderen:
-
afstuderen
Konjugationen für afstuderen:
o.t.t.
- studeer af
- studeert af
- studeert af
- studeren af
- studeren af
- studeren af
o.v.t.
- studeerde af
- studeerde af
- studeerde af
- studeerden af
- studeerden af
- studeerden af
v.t.t.
- ben afgestudeerd
- bent afgestudeerd
- is afgestudeerd
- zijn afgestudeerd
- zijn afgestudeerd
- zijn afgestudeerd
v.v.t.
- was afgestudeerd
- was afgestudeerd
- was afgestudeerd
- waren afgestudeerd
- waren afgestudeerd
- waren afgestudeerd
o.t.t.t.
- zal afstuderen
- zult afstuderen
- zal afstuderen
- zullen afstuderen
- zullen afstuderen
- zullen afstuderen
o.v.t.t.
- zou afstuderen
- zou afstuderen
- zou afstuderen
- zouden afstuderen
- zouden afstuderen
- zouden afstuderen
diversen
- studeer af!
- studeert af!
- afgestudeerd
- afstuderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afstuderen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
seine Studium vollenden | afstuderen |
Wiktionary Übersetzungen für afstuderen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afstuderen | → absolvieren | ↔ graduate — to be recognized by a university as having completed the requirements of a degree |