Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für afhouwen (Niederländisch) ins Deutsch
afhouwen:
Konjugationen für afhouwen:
o.t.t.
- houw af
- houwt af
- houwt af
- houwen af
- houwen af
- houwen af
o.v.t.
- houwde af
- houwde af
- houwde af
- houwden af
- houwden af
- houwden af
v.t.t.
- heb afgehouwen
- hebt afgehouwen
- heeft afgehouwen
- hebben afgehouwen
- hebben afgehouwen
- hebben afgehouwen
v.v.t.
- had afgehouwen
- had afgehouwen
- had afgehouwen
- hadden afgehouwen
- hadden afgehouwen
- hadden afgehouwen
o.t.t.t.
- zal afhouwen
- zult afhouwen
- zal afhouwen
- zullen afhouwen
- zullen afhouwen
- zullen afhouwen
o.v.t.t.
- zou afhouwen
- zou afhouwen
- zou afhouwen
- zouden afhouwen
- zouden afhouwen
- zouden afhouwen
diversen
- houw af!
- houwt af!
- afgehouwen
- afhouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afhouwen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Abkappen | afhakken; afhouwen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Abkappen | afknotten | |
abhauen | afhakken; afhouwen; afkappen | afkappen; inrukken; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten |
abhouwen | afhakken; afhouwen; afkappen | |
kappen | afhakken; afhouwen; afkappen | bomen kappen; hakken; houwen; kappen; obsederen; omhakken; vellen |