Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. afhouwen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afhouwen (Niederländisch) ins Deutsch

afhouwen:

afhouwen Verb (houw af, houwt af, houwde af, houwden af, afgehouwen)

  1. afhouwen (afhakken; afkappen)
    abhouwen; abhauen; kappen
    • abhouwen Verb
    • abhauen Verb (haue ab, haust ab, haut ab, haute ab, hautet ab, agehaut)
    • kappen Verb (kappe, kappst, kappt, kappte, kapptet, gekappt)

Konjugationen für afhouwen:

o.t.t.
  1. houw af
  2. houwt af
  3. houwt af
  4. houwen af
  5. houwen af
  6. houwen af
o.v.t.
  1. houwde af
  2. houwde af
  3. houwde af
  4. houwden af
  5. houwden af
  6. houwden af
v.t.t.
  1. heb afgehouwen
  2. hebt afgehouwen
  3. heeft afgehouwen
  4. hebben afgehouwen
  5. hebben afgehouwen
  6. hebben afgehouwen
v.v.t.
  1. had afgehouwen
  2. had afgehouwen
  3. had afgehouwen
  4. hadden afgehouwen
  5. hadden afgehouwen
  6. hadden afgehouwen
o.t.t.t.
  1. zal afhouwen
  2. zult afhouwen
  3. zal afhouwen
  4. zullen afhouwen
  5. zullen afhouwen
  6. zullen afhouwen
o.v.t.t.
  1. zou afhouwen
  2. zou afhouwen
  3. zou afhouwen
  4. zouden afhouwen
  5. zouden afhouwen
  6. zouden afhouwen
diversen
  1. houw af!
  2. houwt af!
  3. afgehouwen
  4. afhouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhouwen [znw.] Nomen

  1. afhouwen (afhakken)
    Abkappen

Übersetzung Matrix für afhouwen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abkappen afhakken; afhouwen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abkappen afknotten
abhauen afhakken; afhouwen; afkappen afkappen; inrukken; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten
abhouwen afhakken; afhouwen; afkappen
kappen afhakken; afhouwen; afkappen bomen kappen; hakken; houwen; kappen; obsederen; omhakken; vellen

Wiktionary Übersetzungen für afhouwen:


Cross Translation:
FromToVia
afhouwen meißeln; schneiden; hacken; hauen taillercouper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.