Niederländisch
Detailübersetzungen für aanzuiveren (Niederländisch) ins Deutsch
aanzuiveren:
-
aanzuiveren (nabetalen)
Konjugationen für aanzuiveren:
o.t.t.
- zuiver aan
- zuivert aan
- zuivert aan
- zuiveren aan
- zuiveren aan
- zuiveren aan
o.v.t.
- zuiverde aan
- zuiverde aan
- zuiverde aan
- zuiverden aan
- zuiverden aan
- zuiverden aan
v.t.t.
- heb aangezuiverd
- hebt aangezuiverd
- heeft aangezuiverd
- hebben aangezuiverd
- hebben aangezuiverd
- hebben aangezuiverd
v.v.t.
- had aangezuiverd
- had aangezuiverd
- had aangezuiverd
- hadden aangezuiverd
- hadden aangezuiverd
- hadden aangezuiverd
o.t.t.t.
- zal aanzuiveren
- zult aanzuiveren
- zal aanzuiveren
- zullen aanzuiveren
- zullen aanzuiveren
- zullen aanzuiveren
o.v.t.t.
- zou aanzuiveren
- zou aanzuiveren
- zou aanzuiveren
- zouden aanzuiveren
- zouden aanzuiveren
- zouden aanzuiveren
diversen
- zuiver aan!
- zuivert aan!
- aangezuiverd
- aanzuiverende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanzuiveren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abrechnen | aanzuiveren; nabetalen | afbetalen; afrekenen; betalen; vereffenen; verrekenen; voldoen |
ausgleichen | aanzuiveren; nabetalen | bufferen; compenseren; gelijkmaken; goedmaken; nivelleren; vereffenen; vergoeden; verrekenen; vlak maken |
nachzahlen | aanzuiveren; nabetalen | bijleggen; extra betalen; geld toe leggen |
zahlen | aanzuiveren; nabetalen | betalen; vereffenen; voldoen |