Niederländisch

Detailübersetzungen für aanreiken (Niederländisch) ins Deutsch

aanreiken:

aanreiken Verb (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)

  1. aanreiken (geven; reiken; aangeven)
    reichen; überreichen; hergeben; hinhalten; herumgeben
    • reichen Verb (reiche, reichst, reicht, reichte, reichtet, gereicht)
    • überreichen Verb (überreiche, überreichst, überreicht, überreichte, überreichtet, überreicht)
    • hergeben Verb (hergebe, hergibst, hergibt, hergab, hergabt, hergegeben)
    • hinhalten Verb (halte hin, hältst hin, hält hin, hielt hin, hieltet hin, hingehalten)
    • herumgeben Verb (gebe herum, gibst herum, gibt herum, gab herum, gabt herum, herumgegeben)
  2. aanreiken (geven; overgeven; overhandigen; )
    reichen; darreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen
    • reichen Verb (reiche, reichst, reicht, reichte, reichtet, gereicht)
    • darreichen Verb (reiche dar, reichst dar, reicht dar, reichte dar, reichtet dar, dargereicht)
    • herüberreichen Verb (reiche herüber, richst herüber, reicht herüber, reichte herüber, reichtet herüber, herübergereicht)
    • hinhalten Verb (halte hin, hältst hin, hält hin, hielt hin, hieltet hin, hingehalten)
  3. aanreiken (aanbieden; geven)
    reichen; anbieten; bieten; präsentieren; darbieten
    • reichen Verb (reiche, reichst, reicht, reichte, reichtet, gereicht)
    • anbieten Verb (biete an, bietest an, bietet an, bot an, botet an, angeboten)
    • bieten Verb (biete, bietest, bietet, bot, botet, geboten)
    • präsentieren Verb (präsentiere, präsentierst, präsentiert, präsentierte, präsentiertet, präsentiert)
    • darbieten Verb (biete dar, bietest dar, bietet dar, bot dar, botet dar, dargeboten)

Konjugationen für aanreiken:

o.t.t.
  1. reik aan
  2. reikt aan
  3. reikt aan
  4. reiken aan
  5. reiken aan
  6. reiken aan
o.v.t.
  1. reikte aan
  2. reikte aan
  3. reikte aan
  4. reikten aan
  5. reikten aan
  6. reikten aan
v.t.t.
  1. heb aangereikt
  2. hebt aangereikt
  3. heeft aangereikt
  4. hebben aangereikt
  5. hebben aangereikt
  6. hebben aangereikt
v.v.t.
  1. had aangereikt
  2. had aangereikt
  3. had aangereikt
  4. hadden aangereikt
  5. hadden aangereikt
  6. hadden aangereikt
o.t.t.t.
  1. zal aanreiken
  2. zult aanreiken
  3. zal aanreiken
  4. zullen aanreiken
  5. zullen aanreiken
  6. zullen aanreiken
o.v.t.t.
  1. zou aanreiken
  2. zou aanreiken
  3. zou aanreiken
  4. zouden aanreiken
  5. zouden aanreiken
  6. zouden aanreiken
diversen
  1. reik aan!
  2. reikt aan!
  3. aangereikt
  4. aanreikende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanreiken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anbieten aanbieden; aanreiken; geven aanbieden; huis-aan-huis-verkopen; indienen; laten zien; leuren; offreren; presenteren; tonen; venten; voorleggen
bieten aanbieden; aanreiken; geven bieden; mobiliseren
darbieten aanbieden; aanreiken; geven aanbieden; etaleren; figureren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; uitstallen; vertonen; voorleggen
darreichen aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
hergeben aangeven; aanreiken; geven; reiken geven; schenken; vergeven; verlenen; verstrekken; weggeven; wegschenken
herumgeben aangeven; aanreiken; geven; reiken doorgeven; verder reiken
herüberreichen aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
hinhalten aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken aanlijnen; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; hooghouden; in de hoogte houden; laken; nadragen; omhooghouden; ophouden; temporiseren; vertragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; zoethouden
hinüberreichen aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
präsentieren aanbieden; aanreiken; geven aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen
reichen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; reiken; toesteken geven; schenken; verlenen; verstrekken
überreichen aangeven; aanreiken; geven; reiken afgeven; distribueren; doorgeven; gunnen; iets toekennen; inleveren; overhandigen; ronddelen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitreiken; verdelen; verder reiken

Wiktionary Übersetzungen für aanreiken:


Cross Translation:
FromToVia
aanreiken geben; schenken; angeben; herreichen; verbringen; zubringen; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erteilen; verabreichen; hervorbringen; erzeugen; tragen; spenden; machen; übergeben; überantworten; anvertrauen; gewähren; gestatten donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.