Niederländisch
Detailübersetzungen für aanbesteden (Niederländisch) ins Deutsch
aanbesteden:
-
aanbesteden (uitbesteden)
Konjugationen für aanbesteden:
o.t.t.
- besteed aan
- besteedt aan
- besteedt aan
- besteden aan
- besteden aan
- besteden aan
o.v.t.
- besteedde aan
- besteedde aan
- besteedde aan
- besteedden aan
- besteedden aan
- besteedden aan
v.t.t.
- heb aanbesteed
- hebt aanbesteed
- heeft aanbesteed
- hebben aanbesteed
- hebben aanbesteed
- hebben aanbesteed
v.v.t.
- had aanbesteed
- had aanbesteed
- had aanbesteed
- hadden aanbesteed
- hadden aanbesteed
- hadden aanbesteed
o.t.t.t.
- zal aanbesteden
- zult aanbesteden
- zal aanbesteden
- zullen aanbesteden
- zullen aanbesteden
- zullen aanbesteden
o.v.t.t.
- zou aanbesteden
- zou aanbesteden
- zou aanbesteden
- zouden aanbesteden
- zouden aanbesteden
- zouden aanbesteden
diversen
- besteed aan!
- besteedt aan!
- aanbesteed
- aanbestedende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanbesteden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
in Pflege geben | aanbesteden; uitbesteden | |
unterbringen | aanbesteden; uitbesteden | accommoderen; deponeren; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten |
verdingen | aanbesteden; uitbesteden | |
vergeben | aanbesteden; uitbesteden | neerleggen; onderuit halen; vergeven; vergiffenis schenken; weggeven; wegschenken |