Niederländisch
Detailübersetzungen für aan de zwier gaan (Niederländisch) ins Deutsch
aan de zwier gaan:
aan de zwier gaan Verb (ga aan de zwier, gaat aan de zwier, ging aan de zwier, gingen aam de zwier, aan de zwier gegaan)
-
aan de zwier gaan (boemelen)
Konjugationen für aan de zwier gaan:
o.t.t.
- ga aan de zwier
- gaat aan de zwier
- gaat aan de zwier
- gaan aan de zwier
- gaan aan de zwier
- gaan aan de zwier
o.v.t.
- ging aan de zwier
- ging aan de zwier
- ging aan de zwier
- gingen aan de zwier
- gingen aam de zwier
- gingen aan de zwier
v.t.t.
- ben aan de zwier gegaan
- bent aan de zwier gegaan
- is aan de zwier gegaan
- zijn aan de zwier gegaan
- zijn aan de zwier gegaan
- zijn aan de zwier gegaan
v.v.t.
- was aan de zwier gegaan
- was aan de zwier gegaan
- was aan de zwier gegaan
- waren aan de zwier gegaan
- waren aan de zwier gegaan
- waren aan de zwier gegaan
o.t.t.t.
- zal aan de zwier gaan
- zult aan de zwier gaan
- zal aan de zwier gaan
- zullen aan de zwier gaan
- zullen aan de zwier gaan
- zullen aan de zwier gaan
o.v.t.t.
- zou aan de zwier gaan
- zou aan de zwier gaan
- zou aan de zwier gaan
- zouden aan de zwier gaan
- zouden aan de zwier gaan
- zouden aan de zwier gaan
diversen
- ga aan de zwier!
- gaat aan de zwier!
- aan de zwier gegaan
- aan de zwier gaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aan de zwier gaan:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bummeln | aan de zwier gaan; boemelen | banjeren; de hort op gaan; gaan; kuieren; lanterfanten; lopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren; stappen; uitgaan; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; wandelen; zich voortbewegen |