Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für vibreren (Niederländisch) ins Deutsch
vibreren:
-
vibreren (trillen)
Konjugationen für vibreren:
o.t.t.
- vibreer
- vibreert
- vibreert
- vibreren
- vibreren
- vibreren
o.v.t.
- vibreerde
- vibreerde
- vibreerde
- vibreerden
- vibreerden
- vibreerden
v.t.t.
- heb gevibreerd
- hebt gevibreerd
- heeft gevibreerd
- hebben gevibreerd
- hebben gevibreerd
- hebben gevibreerd
v.v.t.
- had gevibreerd
- had gevibreerd
- had gevibreerd
- hadden gevibreerd
- hadden gevibreerd
- hadden gevibreerd
o.t.t.t.
- zal vibreren
- zult vibreren
- zal vibreren
- zullen vibreren
- zullen vibreren
- zullen vibreren
o.v.t.t.
- zou vibreren
- zou vibreren
- zou vibreren
- zouden vibreren
- zouden vibreren
- zouden vibreren
diversen
- vibreer!
- vibreert!
- gevibreerd
- vibrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vibreren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
vibrieren | trillen; vibreren | beven; bibberen; heen en weer bewegen; rillen; schudden; sidderen |
zittern | trillen; vibreren | beven; bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; sidderen; zinderen |
zucken | trillen; vibreren | beven; bibberen; rillen; sidderen; stuiptrekken |