Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. rondbrengen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für rondbrengen (Niederländisch) ins Deutsch

rondbrengen:

rondbrengen Verb (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)

  1. rondbrengen (thuisbezorgen; bezorgen; brengen; afleveren; bestellen)
    bringen; besorgen; zustellen; rundbringen; ins Haus schicken
    • bringen Verb (bringe, bringst, bringt, brachte, brachtet, gebracht)
    • besorgen Verb (besorge, besorgst, besorgt, besorgte, besorgtet, besorgt)
    • zustellen Verb (stelle zu, stellst zu, stellt zu, stellte zu, stelltet zu, zugestellt)

Konjugationen für rondbrengen:

o.t.t.
  1. breng rond
  2. brengt rond
  3. brengt rond
  4. brengen rond
  5. brengen rond
  6. brengen rond
o.v.t.
  1. bracht rond
  2. bracht rond
  3. bracht rond
  4. brachten rond
  5. brachten rond
  6. brachten rond
v.t.t.
  1. heb rondgebracht
  2. hebt rondgebracht
  3. heeft rondgebracht
  4. hebben rondgebracht
  5. hebben rondgebracht
  6. hebben rondgebracht
v.v.t.
  1. had rondgebracht
  2. had rondgebracht
  3. had rondgebracht
  4. hadden rondgebracht
  5. hadden rondgebracht
  6. hadden rondgebracht
o.t.t.t.
  1. zal rondbrengen
  2. zult rondbrengen
  3. zal rondbrengen
  4. zullen rondbrengen
  5. zullen rondbrengen
  6. zullen rondbrengen
o.v.t.t.
  1. zou rondbrengen
  2. zou rondbrengen
  3. zou rondbrengen
  4. zouden rondbrengen
  5. zouden rondbrengen
  6. zouden rondbrengen
diversen
  1. breng rond!
  2. brengt rond!
  3. rondgebracht
  4. rondbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für rondbrengen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
besorgen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; geven; leveren; overhandigen; ronddelen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; uitreiken; verdelen; verlenen; verstrekken; zich iets verschaffen
bringen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; meebrengen; overhandigen; thuisbezorgen
ins Haus schicken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
rundbringen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
zustellen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; aantijgen; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; insinueren; leveren; orderen; overhandigen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken