Niederländisch
Detailübersetzungen für opofferen (Niederländisch) ins Deutsch
opofferen:
-
opofferen (prijsgeven; opgeven)
Konjugationen für opofferen:
o.t.t.
- offer op
- offert op
- offert op
- offeren op
- offeren op
- offeren op
o.v.t.
- offerde op
- offerde op
- offerde op
- offerden op
- offerden op
- offerden op
v.t.t.
- heb opgeofferd
- hebt opgeofferd
- heeft opgeofferd
- hebben opgeofferd
- hebben opgeofferd
- hebben opgeofferd
v.v.t.
- had opgeofferd
- had opgeofferd
- had opgeofferd
- hadden opgeofferd
- hadden opgeofferd
- hadden opgeofferd
o.t.t.t.
- zal opofferen
- zult opofferen
- zal opofferen
- zullen opofferen
- zullen opofferen
- zullen opofferen
o.v.t.t.
- zou opofferen
- zou opofferen
- zou opofferen
- zouden opofferen
- zouden opofferen
- zouden opofferen
en verder
- ben opgeofferd
- bent opgeofferd
- is opgeofferd
- zijn opgeofferd
- zijn opgeofferd
- zijn opgeofferd
diversen
- offer op!
- offert op!
- opgeofferd
- opofferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opofferen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufgeben | opgeven; opofferen; prijsgeven | capituleren; de brui geven aan; grootspreken; hoop opgeven; op de bus doen; opgeven; opscheppen; opsnijden; overgeven; posten; snoeven; strijd opgeven; zich overgeven |
opfern | opgeven; opofferen; prijsgeven | offeren |