Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- begunstigde:
- begunstigen:
-
Wiktionary:
- begunstigde → Nutznießer
Niederländisch
Detailübersetzungen für begunstigde (Niederländisch) ins Deutsch
begunstigde:
-
de begunstigde
der Bevorzugte
Übersetzung Matrix für begunstigde:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Bevorzugte | begunstigde | bevoorrechte; favoriet; gunsteling; kanshebber; lieveling; voorgetrokkene |
Wiktionary Übersetzungen für begunstigde:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• begunstigde | → Nutznießer | ↔ beneficiary — one who benefits from the distribution, especially of an estate |
begunstigen:
-
begunstigen (voortrekken; bevoordelen; voorschuiven)
begünstigen; bevorrechten; bevorzugen-
bevorrechten Verb (bevorrechte, bevorrechtest, bevorrechtet, bevorrechtete, bevorrechtetet, bevorrechtet)
Konjugationen für begunstigen:
o.t.t.
- begunstig
- begunstigt
- begunstigt
- begunstigen
- begunstigen
- begunstigen
o.v.t.
- begunstigde
- begunstigde
- begunstigde
- begunstigden
- begunstigden
- begunstigden
v.t.t.
- heb begunstigd
- hebt begunstigd
- heeft begunstigd
- hebben begunstigd
- hebben begunstigd
- hebben begunstigd
v.v.t.
- had begunstigd
- had begunstigd
- had begunstigd
- hadden begunstigd
- hadden begunstigd
- hadden begunstigd
o.t.t.t.
- zal begunstigen
- zult begunstigen
- zal begunstigen
- zullen begunstigen
- zullen begunstigen
- zullen begunstigen
o.v.t.t.
- zou begunstigen
- zou begunstigen
- zou begunstigen
- zouden begunstigen
- zouden begunstigen
- zouden begunstigen
diversen
- begunstig!
- begunstigt!
- begunstigd
- begunstigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für begunstigen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
begünstigen | begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken | bevoorrechten; doneren; geven; schenken; voorrechten toekennen |
bevorrechten | begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken | doneren; geven; schenken |
bevorzugen | begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken | bevoorrechten; doneren; geven; prefereren; schenken; verkiezen; voorrechten toekennen |