Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- lamleggen:
-
Wiktionary:
- lamleggen → lahmlegen
- lamleggen → lähmen, lahm legen, paralysieren
Niederländisch
Detailübersetzungen für lamleggen (Niederländisch) ins Deutsch
lamleggen:
-
lamleggen (verlammen)
Konjugationen für lamleggen:
o.t.t.
- leg lam
- legt lam
- legt lam
- leggen lam
- leggen lam
- leggen lam
o.v.t.
- legde lam
- legde lam
- legde lam
- legden lam
- legden lam
- legden lam
v.t.t.
- heb lamgelegd
- hebt lamgelegd
- heeft lamgelegd
- hebben lamgelegd
- hebben lamgelegd
- hebben lamgelegd
v.v.t.
- had lamgelegd
- had lamgelegd
- had lamgelegd
- hadden lamgelegd
- hadden lamgelegd
- hadden lamgelegd
o.t.t.t.
- zal lamleggen
- zult lamleggen
- zal lamleggen
- zullen lamleggen
- zullen lamleggen
- zullen lamleggen
o.v.t.t.
- zou lamleggen
- zou lamleggen
- zou lamleggen
- zouden lamleggen
- zouden lamleggen
- zouden lamleggen
en verder
- ben lamgelegd
- bent lamgelegd
- is lamgelegd
- zijn lamgelegd
- zijn lamgelegd
- zijn lamgelegd
diversen
- leg lam!
- legt lam!
- lamgelegd
- lamleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für lamleggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lahmlegen | lamleggen; verlammen | |
lähmen | lamleggen; verlammen | verlammen |
Wiktionary Übersetzungen für lamleggen:
lamleggen
Cross Translation:
verb
-
etwas zum Stillstand bringen, etwas außer Betrieb setzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lamleggen | → lähmen; lahm legen; paralysieren | ↔ paralyser — frapper de paralysie. |