Niederländisch
Detailübersetzungen für generen (Niederländisch) ins Deutsch
generen:
-
generen (schamen)
sichgenieren-
sichgenieren Verb
-
Konjugationen für generen:
o.t.t.
- geneer
- geneert
- geneert
- generen
- generen
- generen
o.v.t.
- geneerde
- geneerde
- geneerde
- geneerden
- geneerden
- geneerden
v.t.t.
- ben gegeneerd
- bent gegeneerd
- is gegeneerd
- zijn gegeneerd
- zijn gegeneerd
- zijn gegeneerd
v.v.t.
- was gegeneerd
- was gegeneerd
- was gegeneerd
- waren gegeneerd
- waren gegeneerd
- waren gegeneerd
o.t.t.t.
- zal generen
- zult generen
- zal generen
- zullen generen
- zullen generen
- zullen generen
o.v.t.t.
- zou generen
- zou generen
- zou generen
- zouden generen
- zouden generen
- zouden generen
diversen
- geneer!
- geneert!
- gegeneerd
- generend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für generen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sichgenieren | generen; schamen |
Wiktionary Übersetzungen für generen:
generen
verb
-
schaamte voelen
- generen → sich genieren