Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. generen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für generen (Niederländisch) ins Deutsch

generen:

generen Verb (geneer, geneert, geneerde, geneerden, gegeneerd)

  1. generen (schamen)

Konjugationen für generen:

o.t.t.
  1. geneer
  2. geneert
  3. geneert
  4. generen
  5. generen
  6. generen
o.v.t.
  1. geneerde
  2. geneerde
  3. geneerde
  4. geneerden
  5. geneerden
  6. geneerden
v.t.t.
  1. ben gegeneerd
  2. bent gegeneerd
  3. is gegeneerd
  4. zijn gegeneerd
  5. zijn gegeneerd
  6. zijn gegeneerd
v.v.t.
  1. was gegeneerd
  2. was gegeneerd
  3. was gegeneerd
  4. waren gegeneerd
  5. waren gegeneerd
  6. waren gegeneerd
o.t.t.t.
  1. zal generen
  2. zult generen
  3. zal generen
  4. zullen generen
  5. zullen generen
  6. zullen generen
o.v.t.t.
  1. zou generen
  2. zou generen
  3. zou generen
  4. zouden generen
  5. zouden generen
  6. zouden generen
diversen
  1. geneer!
  2. geneert!
  3. gegeneerd
  4. generend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für generen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
sichgenieren generen; schamen

Wiktionary Übersetzungen für generen:

generen
verb
  1. schaamte voelen