Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- demonteren:
-
Wiktionary:
- demonteer → absteigen, abnehmen
- demonteren → demontieren, auseinander nehmen
Niederländisch
Detailübersetzungen für demonteer (Niederländisch) ins Deutsch
demonteren:
-
demonteren (uit elkaar halen; ontmantelen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen)
demontieren; entfernen; wegnehmen; beseitigen; räumen; wegschaffen; entfestigen; abtakeln; fortschaffen; wegräumen-
wegschaffen Verb (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
-
fortschaffen Verb (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
Konjugationen für demonteren:
o.t.t.
- demonteer
- demonteert
- demonteert
- demonteren
- demonteren
- demonteren
o.v.t.
- demonteerde
- demonteerde
- demonteerde
- demonteerden
- demonteerden
- demonteerden
v.t.t.
- heb gedemonteerd
- hebt gedemonteerd
- heeft gedemonteerd
- hebben gedemonteerd
- hebben gedemonteerd
- hebben gedemonteerd
v.v.t.
- had gedemonteerd
- had gedemonteerd
- had gedemonteerd
- hadden gedemonteerd
- hadden gedemonteerd
- hadden gedemonteerd
o.t.t.t.
- zal demonteren
- zult demonteren
- zal demonteren
- zullen demonteren
- zullen demonteren
- zullen demonteren
o.v.t.t.
- zou demonteren
- zou demonteren
- zou demonteren
- zouden demonteren
- zouden demonteren
- zouden demonteren
en verder
- is gedemonteerd
- zijn gedemonteerd
diversen
- demonteer!
- demonteert!
- gedemonteerd
- demonterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für demonteren:
Wiktionary Übersetzungen für demonteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• demonteren | → demontieren; auseinander nehmen | ↔ disassemble — to take to pieces |
• demonteren | → auseinander nehmen; demontieren | ↔ dismantle — take apart |