Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. sjacheren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für sjacheren (Niederländisch) ins Deutsch

sjacheren:

sjacheren Verb (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)

  1. sjacheren (marchanderen; onderhandelen; afdingen; pingelen; afpingelen)
    herunterhandeln; handeln; abhandeln; abfeilschen; feilschen
    • herunterhandeln Verb (handle herunter, handelst herunter, handelt herunter, handelte herunter, handeltet herunter, heruntergehandelt)
    • handeln Verb (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • abhandeln Verb (handele ab, handelst ab, handelt ab, handelte ab, handeltet ab, abgehandelt)
    • abfeilschen Verb (feilsche ab, feilschst ab, feilscht ab, feilschte ab, feilschtet ab, abgefeilscht)
    • feilschen Verb (feilsche, feilschst, feilscht, feilschte, feilschtet, gefeilscht)

Konjugationen für sjacheren:

o.t.t.
  1. sjacher
  2. sjachert
  3. sjachert
  4. sjacheren
  5. sjacheren
  6. sjacheren
o.v.t.
  1. sjacherde
  2. sjacherde
  3. sjacherde
  4. sjacherden
  5. sjacherden
  6. sjacherden
v.t.t.
  1. heb gesjacherd
  2. hebt gesjacherd
  3. heeft gesjacherd
  4. hebben gesjacherd
  5. hebben gesjacherd
  6. hebben gesjacherd
v.v.t.
  1. had gesjacherd
  2. had gesjacherd
  3. had gesjacherd
  4. hadden gesjacherd
  5. hadden gesjacherd
  6. hadden gesjacherd
o.t.t.t.
  1. zal sjacheren
  2. zult sjacheren
  3. zal sjacheren
  4. zullen sjacheren
  5. zullen sjacheren
  6. zullen sjacheren
o.v.t.t.
  1. zou sjacheren
  2. zou sjacheren
  3. zou sjacheren
  4. zouden sjacheren
  5. zouden sjacheren
  6. zouden sjacheren
en verder
  1. ben gesjacherd
  2. bent gesjacherd
  3. is gesjacherd
  4. zijn gesjacherd
  5. zijn gesjacherd
  6. zijn gesjacherd
diversen
  1. sjacher!
  2. sjachert!
  3. gesjacherd
  4. sjacherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für sjacheren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abfeilschen afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren
abhandeln afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdoen; afhandelen; behandelen; beslechten; iets afhandelen; twist uit de weg ruimen
feilschen afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; kromliggen; schrapen; sjaggeren
handeln afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; ageren; dingen; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; presteren; uitrichten; uitvoeren; venten; verhandelen; verkopen; verrichten
herunterhandeln afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren

Wiktionary Übersetzungen für sjacheren:

sjacheren
verb
  1. op minder fatsoenlijke manier handel drijven
sjacheren
verb
  1. abwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren