Niederländisch

Detailübersetzungen für benepen (Niederländisch) ins Deutsch

benepen:

benepen Adjektiv

  1. benepen (kleingeestig; bekrompen; kleinzielig)
    kleinkariert; engstirnig; kleinmütig; genau; knapp; eng; klein; gering; gewerblich; beschränkt; geizig; bürgerlich; kleinlich; borniert; knickrig; kleinbürgerlich

Übersetzung Matrix für benepen:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beschränkt bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig aan een kant beschrijfbaar; begrensd; bekrompen; beperkt; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; eenzijdig; geborneerd; gelimiteerd; geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; kleinburgerlijk; kneuterig; verminderd
borniert bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig
bürgerlich bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; civiel; kleinburgerlijk
eng bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig armzalig; berooid; dichtbij; eng; in de buurt; karig; krap; mager; met grote juistheid; met weinig ruimte; nabij; nabijgelegen; nauw; nauwgezet; pover; schamel; schraal; smal; smalletjes; van geringe breedte; vlakbij
engstirnig bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; kleinburgerlijk
geizig bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig betrekking hebbend op economie; economisch; gierig; inhalig; krenterig; schraperig; vrekkig
genau bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig accuraat; betrekking hebbend op economie; conscientieus; correct; desgelijks; dito; economisch; evenzo; exact; gedetailleerd; goed; juist; kloppend; krek; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onvermurwbaar; ook; op dezelfde wijze; precies; precies zo; punctueel; ragfijn; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; uitgerekend; waar; zorgvuldig
gering bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig amper; armelijk; armoedig; armzalig; berooid; bijna geen; gemeen; gering; haast geen; in geringe mate; karig; klein; krap; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; licht; lichtwegend; luttel; mager; marginaal; miniem; minimaal; minste; nauwelijks; niet hoog; niet overvloedig; onedel; pover; schamel; schraal; ternauwernood; weinig
gewerblich bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig betrekking hebbend op economie; commercieel; economisch; industrieel; op winst gericht
klein bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig armzalig; gering; hokkerig; karig; klein; luttel; mager; miniem; minimaal; minste; ondermaats; petieterig; pover; schamel; schraal; van geringe afmeting; weinig
kleinbürgerlich bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; kleinburgerlijk; kleinhartig; kleinsteeds; kneuterig
kleinkariert bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; kleinburgerlijk; kleinhartig; kneuterig; knijperig
kleinlich bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; gemeen; geringer gemaakt; ingekrompen; ingeslonken; keutelachtig; kleinburgerlijk; knijperig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; verminderd
kleinmütig bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; kleinburgerlijk
knapp bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig armzalig; berooid; bondig; dichtbij; droog; eng; in de buurt; karig; klein; krap; krap bij kas; mager; met weinig ruimte; nabij; nabijgelegen; nauw; nauwsluitend; niet overvloedig; ondermaats; pover; ragfijn; schamel; schraal; schriel; smal; smalletjes; strak; summier; van geringe afmeting; van geringe breedte; vlakbij
knickrig bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig gierig; inhalig; knijperig; krenterig; schraperig; vrekkig

Verwandte Wörter für "benepen":


Wiktionary Übersetzungen für benepen:


Cross Translation:
FromToVia
benepen ängstlich; bang; zaghaft peureux — Qui est sujet à la peur.
benepen bang; zaghaft; schüchtern timide — Qui est craintif, qui manquer de hardiesse, d’assurance.