Niederländisch
Detailübersetzungen für zoeten (Niederländisch) ins Deutsch
zoeten:
-
zoeten (zoetmaken)
Konjugationen für zoeten:
o.t.t.
- zoet
- zoet
- zoet
- zoeten
- zoeten
- zoeten
o.v.t.
- zoette
- zoette
- zoette
- zoetten
- zoetten
- zoetten
v.t.t.
- heb gezoet
- hebt gezoet
- heeft gezoet
- hebben gezoet
- hebben gezoet
- hebben gezoet
v.v.t.
- had gezoet
- had gezoet
- had gezoet
- hadden gezoet
- hadden gezoet
- hadden gezoet
o.t.t.t.
- zal zoeten
- zult zoeten
- zal zoeten
- zullen zoeten
- zullen zoeten
- zullen zoeten
o.v.t.t.
- zou zoeten
- zou zoeten
- zou zoeten
- zouden zoeten
- zouden zoeten
- zouden zoeten
diversen
- zoet!
- zoet!
- gezoet
- zoetend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zoeten:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einzuckern | zoeten; zoetmaken | met suiker doordrenken |
süß machen | zoeten; zoetmaken | |
zuckern | zoeten; zoetmaken |