Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- ontwijden:
-
Wiktionary:
- ontwijden → entweihen
- ontwijden → entheiligen, schänden, entweihen
Niederländisch
Detailübersetzungen für ontwijden (Niederländisch) ins Deutsch
ontwijden:
-
ontwijden (onteren)
-
ontwijden (ontheiligen; schenden)
Konjugationen für ontwijden:
o.t.t.
- ontwijd
- ontwijdt
- ontwijdt
- ontwijden
- ontwijden
- ontwijden
o.v.t.
- ontwijdde
- ontwijdde
- ontwijdde
- ontwijdden
- ontwijdden
- ontwijdden
v.t.t.
- ben ontwijd
- bent ontwijd
- is ontwijd
- zijn ontwijd
- zijn ontwijd
- zijn ontwijd
v.v.t.
- was ontwijd
- was ontwijd
- was ontwijd
- waren ontwijd
- waren ontwijd
- waren ontwijd
o.t.t.t.
- zal ontwijden
- zult ontwijden
- zal ontwijden
- zullen ontwijden
- zullen ontwijden
- zullen ontwijden
o.v.t.t.
- zou ontwijden
- zou ontwijden
- zou ontwijden
- zouden ontwijden
- zouden ontwijden
- zouden ontwijden
en verder
- heb ontwijd
- hebt ontwijd
- heeft ontwijd
- hebben ontwijd
- hebben ontwijd
- hebben ontwijd
diversen
- ontwijd!
- ontwijdt!
- ontwijd
- ontwijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze