Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. losrukken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für losrukken (Niederländisch) ins Deutsch

losrukken:

losrukken Verb (ruk los, rukt los, rukte los, rukten los, losgerukt)

  1. losrukken (lostrekken; losscheuren)
    losreißen; abreißen; abbrechen; wegreißen
    • losreißen Verb (reiße los, reißt los, riß los, rißt los, losgerissen)
    • abreißen Verb (reiße ab, reißt ab, rißt ab, risset ab, abgerissen)
    • abbrechen Verb (breche ab, brechst ab, brecht ab, brechte ab, brechtet ab, abgebrecht)
    • wegreißen Verb

Konjugationen für losrukken:

o.t.t.
  1. ruk los
  2. rukt los
  3. rukt los
  4. rukken los
  5. rukken los
  6. rukken los
o.v.t.
  1. rukte los
  2. rukte los
  3. rukte los
  4. rukten los
  5. rukten los
  6. rukten los
v.t.t.
  1. heb losgerukt
  2. hebt losgerukt
  3. heeft losgerukt
  4. hebben losgerukt
  5. hebben losgerukt
  6. hebben losgerukt
v.v.t.
  1. had losgerukt
  2. had losgerukt
  3. had losgerukt
  4. hadden losgerukt
  5. hadden losgerukt
  6. hadden losgerukt
o.t.t.t.
  1. zal losrukken
  2. zult losrukken
  3. zal losrukken
  4. zullen losrukken
  5. zullen losrukken
  6. zullen losrukken
o.v.t.t.
  1. zou losrukken
  2. zou losrukken
  3. zou losrukken
  4. zouden losrukken
  5. zouden losrukken
  6. zouden losrukken
en verder
  1. ben losgrukt
  2. bent losgerukt
  3. is losgerukt
  4. zijn losgerukt
  5. zijn losgerukt
  6. zijn losgerukt
diversen
  1. ruk los!
  2. rukt los!
  3. losgerukt
  4. losrukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

losrukken [znw.] Nomen

  1. losrukken (afrukken)
    Aufreißen; Losreißen

Übersetzung Matrix für losrukken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Aufreißen afrukken; losrukken opbreken
Losreißen afrukken; losrukken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abbrechen losrukken; losscheuren; lostrekken abnormaal beëindigen; afbreken; afknappen; afsluiten; annuleren; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; forceren; iets afbreken; kraken; losbreken; ontbinden; openbreken; opheffen; ophouden; ruineren; slopen; stoppen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verwoesten; wegbreken
abreißen losrukken; losscheuren; lostrekken afbreken; afrukken; afscheuren; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; ontbinden; opheffen; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; uit elkaar halen; uiteenhalen; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verwoesten
losreißen losrukken; losscheuren; lostrekken scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen
wegreißen losrukken; losscheuren; lostrekken afbreken; ergens uitscheuren; iets afbreken; kapot scheuren; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; vernielen; vernietigen; verscheuren; verwoesten; wegrukken

Wiktionary Übersetzungen für losrukken:

losrukken
verb
  1. met een ruk losmaken