Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- ontruimen:
-
Wiktionary:
- ontruimen → räumen
- ontruimen → freiräumen, räumen
Niederländisch
Detailübersetzungen für ontruimen (Niederländisch) ins Deutsch
ontruimen:
-
ontruimen (evacueren; leegruimen)
evakuieren; ausräumen; entfernen; räumen; beseitigen; fortschaffen; wegschaffen-
fortschaffen Verb (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
-
wegschaffen Verb (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
Konjugationen für ontruimen:
o.t.t.
- ontruim
- ontruimt
- ontruimt
- ontruimen
- ontruimen
- ontruimen
o.v.t.
- ontruimde
- ontruimde
- ontruimde
- ontruimden
- ontruimden
- ontruimden
v.t.t.
- heb ontruimd
- hebt ontruimd
- heeft ontruimd
- hebben ontruimd
- hebben ontruimd
- hebben ontruimd
v.v.t.
- had ontruimd
- had ontruimd
- had ontruimd
- hadden ontruimd
- hadden ontruimd
- hadden ontruimd
o.t.t.t.
- zal ontruimen
- zult ontruimen
- zal ontruimen
- zullen ontruimen
- zullen ontruimen
- zullen ontruimen
o.v.t.t.
- zou ontruimen
- zou ontruimen
- zou ontruimen
- zouden ontruimen
- zouden ontruimen
- zouden ontruimen
en verder
- ben ontruimd
- bent ontruimd
- is ontruimd
- zijn ontruimd
- zijn ontruimd
- zijn ontruimd
diversen
- ontruim!
- ontruimt!
- ontruimd
- ontruimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ontruimen:
Computerübersetzung von Drittern: