Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- aanvuren:
-
Wiktionary:
- aanvuren → anspornen, antreiben, aufhetzen, herausfordern, stimulieren, anregen, reizen, anreizen
Niederländisch
Detailübersetzungen für aanvuren (Niederländisch) ins Deutsch
aanvuren:
-
aanvuren (aanmoedigen; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren)
ermutigen; komplimentieren; bejauchzen; feiern; schüren; jubeln; ermuntern; zusprechen; anfachen; aufmuntern; zujubeln; anblasen; anschüren; zujauchzen-
komplimentieren Verb (komplimentiere, komplimentierst, komplimentiert, komplimentierte, komplimentiertet, komplimentiert)
-
zujauchzen Verb
-
aanvuren (aanmoedigen; toejuichen; bezielen)
Konjugationen für aanvuren:
o.t.t.
- vuur aan
- vuurt aan
- vuurt aan
- vuren aan
- vuren aan
- vuren aan
o.v.t.
- vuurde aan
- vuurde aan
- vuurde aan
- vuurden aan
- vuurden aan
- vuurden aan
v.t.t.
- heb aangevuurd
- hebt aangevuurd
- heeft aangevuurd
- hebben aangevuurd
- hebben aangevuurd
- hebben aangevuurd
v.v.t.
- had aangevuurd
- had aangevuurd
- had aangevuurd
- hadden aangevuurd
- hadden aangevuurd
- hadden aangevuurd
o.t.t.t.
- zal aanvuren
- zult aanvuren
- zal aanvuren
- zullen aanvuren
- zullen aanvuren
- zullen aanvuren
o.v.t.t.
- zou aanvuren
- zou aanvuren
- zou aanvuren
- zouden aanvuren
- zouden aanvuren
- zouden aanvuren
diversen
- vuur aan!
- vuurt aan!
- aangevuurd
- aanvurende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanvuren (aanmoedigen; stimuleren; toejuichen)
Übersetzung Matrix für aanvuren:
Wiktionary Übersetzungen für aanvuren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanvuren | → anspornen; antreiben; aufhetzen; herausfordern | ↔ inciter — pousser, déterminer à faire quelque chose. |
• aanvuren | → stimulieren; anregen; reizen; anreizen | ↔ stimuler — aiguillonner ; exciter. |